Doel: bouwstenen bieden voor een goede werkhouding.
Achtergrond.
Voordat ik inga op hoe je kunt omgaan met kinderen die hun tijd liever aan andere dingen besteden dan aan schoolwerk is het waardevol om eerst even stil te staan bij enkele van de drempels die hoogbegaafde kinderen ervaren en de uitvluchten die ze verzinnen.
- Veel kinderen die op de basisschool weinig hebben uitgevoerd schrikken van de hoeveelheid werk op de middelbare school. Het verschil met de basisschool is groot en kinderen kunnen oprecht het gevoel hebben dat ze enorm hard moeten werken, ook als jij als ouder vindt dat ze relatief weinig tijd aan hun schoolwerk besteden. Ze zijn niet gewend aan hard werken en willen dat graag zo houden. Ze zijn bang dat ze onvoldoende tijd overhouden voor de dingen die ze zelf leuk en belangrijk vinden om te doen.
- Binnen de sociale wetenschappen is het een bekend verschijnsel dat iemand passief en hulpeloos wordt als hij langere tijd in een situatie verkeert waarin het niet lukt om nare ervaringen uit de weg te gaan of op te laten houden. Hij heeft geleerd dat hij geen invloed heeft en dat zijn inzet tot niets leidt. Dit wordt “aangeleerde hulpeloosheid” genoemd (learned helpnessness). Slimme kinderen kunnen deze passieve, hulpeloze houding ontwikkelen als ze op de school langere tijd klem zitten in werk dat niet bij hen past. Het kind leert dat hij zijn omstandigheden niet kan beïnvloeden en stopt met zoeken naar manieren om grip te krijgen op zijn werk en welbevinden.
- Als iets betekenisvol voor je is ben je intrinsiek gemotiveerd en ben je gedreven en veerkrachtig om te leren. Veel kinderen hebben echter geen flauw idee waarom het belangrijk is om te leren wat ze op school leren. Zonder zingeving, geen motivatie.
- Ze willen geen nerd zijn en halen liever geen al te hoge cijfers. Dat is niet goed voor hun imago.
- Angst voor succes. Je weet maar nooit aan welke extra verwachtingen je nog meer moet voldoen als je succesvol bent.
- Angst om te falen. Veel kinderen denken dat, als je ergens (hard) voor moet werken, het betekent dat je dom bent. En als je er hard voor werkt en het lukt dan nog steeds niet, dan ben je echt heel, heel erg dom. Hard werken is dus een risico. Als je er met de pet naar gooit, kun je altijd zeggen dat een slechte prestatie komt omdat je niets gedaan hebt. Afhankelijk van de groepsnormen in de klas kan dat nog ‘cool’ zijn ook.
Als kinderen geen grip hebben op hoe ze het tot een goed resultaat kunnen brengen is het makkelijker om zich te verschuilen achter desinteresse, niet belangrijk, saai, irrelevant, belachelijke of onterechte opdracht. Alles wordt uit de kast getrokken om de uitdaging niet aan te hoeven gaan.
Opvoeden is balanceren; een samenspel van sturing geven en volgen(steunen). Of je kiest voor sturing geven of volgen hangt af van het effect ervan op de beslissing die het kind over zichzelf neemt. Als hij bezig is zijn eigen weg te vinden die bij hem past dan is volgen prima, maar als hij hobbels uit de weg gaat en als zijn aanpak zijn gevoel van onvermogen en hulpeloosheid versterkt dan is sturing geven gewenst. Hieronder volgt hoe je sturing kunt geven i.p.v. de strijd aan te gaan.
Werkwijze.
Maak duidelijk dat het voor ieder mens belangrijk is om positieve emoties te ervaren en bevestig dat het belangrijk is dat er voldoende ruimte is voor de leuke dingen. Inventariseer samen met je kind de dingen die voor hem belangrijk zijn en waar hij energie van krijgt of blij van wordt. Vraag aan je kind bij het bespreken van zijn planning/aanpak, hoe hij er voor zorgt dat ook zijn leuke dingen voldoende ruimte krijgen.
Als je kind al helemaal ‘in de uit-stand staat’ en geen idee heeft waar hij energie van krijgt (behalve misschien van gamen), dan is de eerste essentiële stap om te ontdekken waar hij (buiten het gamen) energie van krijgt en daar ruimte voor te creëren.
Erken hun beleving, zet in perspectief en geef richting. Zeg zonder sarcasme, op vriendelijke, ferme toon dingen als “Ja, dat ben je niet gewend, om meer dan een half uur aan een huiswerkopdracht te moeten besteden. Ik snap dat dat nog voelt als heel hard werken, daar zul je nog wel in groeien.”
Als iemand direct profijt heeft van wat hij leert, is het vanzelfsprekend dat hij het wil leren. Maar als het nut niet meteen helder is dan heeft hij een goede reden nodig om zijn energie eraan te besteden. Zingeving is belangrijk. Ontdek samen motiverende/passende doelen. Realiseer je dat zijn doelen anders kunnen zijn dan de jouwe. Kies iets dat je kind aanspreekt en dat tot groei leidt; bijvoorbeeld overgaan naar de volgende klas omdat hij bij zijn vrienden in de klas wil blijven. Of eindexamen vwo halen om archeologie te kunnen studeren.
Verleg de aandacht van de inhoud of de resultaten naar het proces om te ontdekken hoe je kind het werk aan wil pakken.
Tijdens consulten deze week bleek dat ik in mijn vorige blog kennelijk niet duidelijk genoeg had gemaakt dat procesbegeleiding altijd in relatie is tot een doel. Het resultaat los laten betekent niet dat een 3 halen ook oké is. Waar het om gaat is dat je een doel stelt en onderzoekt of het doel behaald is en zo niet, wat er dan nodig is om het doel wel te behalen. Als zijn doel is om over te gaan naar de volgende klas en hij een voldoende moet staan voor een bepaald vak dan betekent een 3 voor dat vak dat het doel niet is behaald. Je focus ligt vervolgens bij het proces, het ontdekken wat er nodig is om die voldoende wel te halen i.p.v. je te beperken tot het beoordelen van het resultaat (3 = slecht= reprimande/sanctie).
Het gaat om de relatie tussen het gewenste doel/resultaat en de route er naar toe.
Vertaal een niet gehaald doel naar een te leren vaardigheid of een nog te ontdekken aanpak. Bijvoorbeeld: hoe krijg je jezelf gemotiveerd om zo’n saai werkje als woordjes leren toch voor elkaar te krijgen.
In de blog “Hoe je een goede werkhouding stimuleert” staat beschreven hoe je een vast bespreekmoment introduceert waarin je samen vooruit kijkt en terugblikt op de gekozen aanpak. Zo help je je kind grip te krijgen.
Wees je bewust van de hierboven beschreven belemmeringen en uitvluchten. Als je kind geen grip heeft zal hij zijn doel laag kiezen.
Bijvoorbeeld: Je zoon moet een presentatie maken en hij vindt voorlezen van een blaadje papier goed genoeg. Als dat een keer gebeurt, prima, hij zal van de feedback die hij op school krijgt wel leren. Maar als je merkt dat een ‘gemakzuchtige’ of ongeïnteresseerde houding structureel is dan is hij iets uit de weg aan het gaan en is hij aan het onderpresteren. Hij heeft geen grip en heeft jouw vertrouwen en sturing nodig om grip te krijgen en zijn drempels te overwinnen. Geen grip kan op verschillende manieren een rol spelen. Hij kan bijvoorbeeld het nut er niet van inzien en niet weten hoe hij er een zinvolle opdracht van kan maken of hij weet niet hoe hij een goede presentatie moet maken en durft dat niet toe te geven, enzovoort.
Sturing is ferm en vriendelijke tegelijk en klinkt bijvoorbeeld als volgt:
Voorbeeld 1.
Ouder: Het valt me op dat je nu een paar keer een presentatie hebt gedaan waarbij je van een blaadje voorleest. Er zijn ook andere manieren om een presentatie te maken en ik denk dat het tijd is om eens iets anders uit te proberen.
Zoon: Nee hoor, daar heb ik geen zin in. Het is mijn presentatie en ik doe het op mijn manier.
Ouder: Ja klopt, het is jouw presentatie en het gaat er inderdaad om dat jij jouw manier ontdekt, dus jij mag kiezen, maar ik verwacht van je dat je een andere manier kiest dan van een blaadje voorlezen. Die route ken je nu wel. Het is tijd om iets nieuws te leren. Je kunt powerpoint gebruiken of prezi of iets heel anders wat niemand verwacht. Dat is aan jou.
Zoon: Nou dat ga ik echt niet doen hoor. Ik vind van mijn blaadje lezen goed genoeg en het is mijn presentatie.
Ouder: Snap ik, je hebt er helemaal geen zin in. Je weet nu ook nog niet goed hoe je dat moet doen en dat is frustrerend. Toch is het belangrijk om dit soort dingen te ontdekken. (Leren om een goede presentatie te maken zal je in heel veel banen later goed van pas komen.) Wat wil je uitproberen, powerpoint, prezi of iets heel anders?
Voorbeeld 2.
Tijdens het vaste bespreekmoment heb je je kind gevraagd hoe hij zijn Franse repetitie wil voorbereiden. Hij heeft momenten gepland om woordjes te leren maar doet het niet. Bij het volgende gesprek vraag je hoe het gegaan is en wordt het duidelijk dat hij zich er niet toe heeft kunnen zetten. Je hebt vragen gesteld om hem te laten ontdekken hoe hij het kan aanpakken ( met muziekje aan invoeren in wrts en daarna overhoren met wrts, hij heeft dingen bedacht die hem motiveren om het toch te doen, zoals zichzelf iets leuks in het vooruitzicht stellen voor na het woordjes leren, en nog vele dingen meer. Toch constateren jullie voor de zoveelste keer dat het toch weer niet is gelukt; hij heeft geen woordjes geleerd.
Ouder : Dus het is niet gelukt om de Franse woordjes te leren?
Zoon: Nee ik snap ook niet waarom we zulke stomme dingen moeten doen. Ik ga later toch niets met Frans doen. Iedereen spreekt Engels. Het is volkomen nutteloos.
Ouder: Ja lastig hè om het dan toch op te brengen om zoiets stoms te doen, terwijl er zo veel leukere dingen zijn om te doen. Dat vind je nog lastig en lukt nog niet goed en is iets dat je nog zult leren. Toch wil je wel overgaan naar de volgende klas en zo gaat dat niet gebeuren en dan baal je.
Zoon: Nee hoor het kan me niks schelen. Dan ga ik toch lekker naar de mavo.
Ouder: ja zo voelt dat nu omdat je baalt dat je zulke stomme dingen moet doen. Iedereen heeft wel eens zo’n baal moment. Dat gaat weer over als je meer grip krijgt en daar ga ik je bij helpen.Tot het je lukt om het op je eigen manier voor elkaar te krijgen doen we het even op mijn manier. Dat betekent dat we een paar momenten kiezen waarop jij een woordenlijst af hebt en dat ik controleer of je het kent.
Zoon: Ja daaaag. Echt niet.
Ouder: Ik snap dat je er geen zin in hebt en toch is dit even wat er nodig is. Tot de volgende toets doen we het op deze manier. Daarna kunnen we bekijken of we het nog een keer zo doen of dat het je misschien al lukt om het op je eigen manier te doen.
Lees ook de blog “Hoe je je kind leert afspraken na te komen”.
Maak je punt; luister naar bezwaren en erken zijn beleving; herhaal je punt zolang dat nodig is. Geef niet op. Blijf vertrouwen uitstralen en houd vast aan je verwachtingen.
Als procesbegeleider stuur je aan op het overwinnen van een drempel niet op inhoudelijke perfectie.
Het verschil tussen ‘sturing geven’ en ‘de strijd aangaan’ is dat je bij ‘sturing geven’ vriendelijk en ferm doet wat nodig is (ook als je kind het niet leuk vindt en boos wordt) en bij ‘de strijd aangaan’ je handelt vanuit je eigen emotie. Iedere ouder wil het beste voor z’n kind en als je vindt dat hij zijn eigen glazen ingooit, is het logisch dat je je geïrriteerd voelt. Vanuit die irritatie voelen we vaak de urgentie om onmiddellijk op het onwenselijke gedrag te reageren.
Doe dit NIET!
Je reptielen brein is geactiveerd en je gaat onherroepelijk verwijten maken, veroordelen, zeuren en dan ben je z’n respect en z’n medewerking kwijt. Je bent aan het strijden in plaats van sturing te geven.
Wees je bewust van je gevoel en reageer niet zolang je geïrriteerd, bezorgd, etc. bent. Het is nergens voor nodig om direct te reageren. Kalmeer en bedenk hoe je sturing kunt geven op de eerder omschreven manier. Pas als je voldoende gekalmeerd bent, dingen vriendelijk kunt bespreken en in je kracht staat, in plaats van in je frustratie, ga je het gesprek aan.
Tips en valkuilen.
Het is een valkuil om te denken dat hoogbegaafde kinderen stoppen met onderpresteren en lekker aan het werk gaan als ze meer uitdagend werk krijgen. Dat kan inderdaad zo zijn als kinderen plezier beleven aan het uitdagende werk en voldoening ervaring. Maar dat is niet automatisch zo. Veel uitdagend werk is helemaal niet zo leuk. De frustratie als iets nog niet lukt en de angst om te falen kunnen zelfs toenemen. Houd een vinger aan de pols, begeleid op proces en help hen drempels te overwinnen en grip te krijgen.
Als kinderen al jaren ‘in hun hangmat liggen’ en niet weten dat het voldoening geeft om ergens moeite voor te doen, zullen ze zich verzetten om ergens vol voor te gaan. Je kunt voorleven, je eigen ervaringen delen, oog hebben voor de dingen waar ze zich wel voor inzetten en dit positief bekrachtigen, hoge verwachtingen neerzetten en het proces begeleiden om drempels te overwinnen zoals ik hierboven heb beschreven en ongetwijfeld helpt dat. Maar als ze in een omgeving verkeren waar de verwachtingen laag zijn en ze wegkomen met een halfslachtige poging dan is het dweilen met de kraan open. Onderzoek in dat geval hoe je zijn omgeving zo kunt plooien dat hij zichzelf tegen komt en aan de bak moet en begeleid zorgvuldig zijn leerproces.
Reacties
Eén reactie op “Hoe je je kind door een studie-dip heen helpt – deel 2”
Herkenbaar verhaal, het lijkt precies over mijn zoon te gaan.
Ik reageer Waarschijnlijk vaak vanuit mijn eigen referentiekader, bijv. : probeer je nog een paar weken extra in te spannen, want het s nog maar een paar weken tot de zomervakantie…… hij doet op zijn manier wel zijn best, maar dat extra tandje erbij zie ik niet.